Hongerwinter

Eind 1944 werd het Zuiden van Nederland bevrijd. Het westen nog lang niet. In het westen brak ook een Hongerwinter uit. In de winter werd het ijskoud buiten. Maar de kou was niet het enige probleem, in de winkels is bijna niets meer te halen. Om ervoor te zorgen, dat iedereen toch eten kreeg, richten ze gaarkeukens op. Helaas hadden ze daar niet zo’n lekker eten. Omdat er bijvoorbeeld te weinig meel was voor brood, werd het brood gevuld met zaagsel. Maar dat was niet het enige vieze. Ze aten bijvoorbeeld Tulpenbollen. Of ze maakten andijvie, die zo waterig was, dat je deze kon drinken. Ook maakten ze van suikerbieten een pannenkoek. Je moest ze dan raspen en schoonmaken. Het eten kwam niet aan in het westen omdat er spoorwegstakingen waren. En omdat het zuiden dan al bevrijd was. Ook zijn er mensen die misbruik maken van de honger. Dit waren de  zwarthandelaars. Ze verkochten het laatste beetje eten voor veel geld. Zo moet je bijvoorbeeld voor een brood wel 750 gulden betalen. Veel mensen hadden dat geld niet en daarom gingen ze naar het oosten. Dat aren onder andere Groningen en Overijssel.  Daar woonden de mensen in dunbevolkte gebieden; en het waren vaak boeren die daar leefden Ze vertrokken dan met hun fiets of te voet en gingen langs bij boeren in het oosten en vroegen of ze misschien wat eten mochten. Veel boeren deden dat, en gaven veel aardappelen, bonen, wortels en anderen etenswaren mee. Ook gaven mensen hun meest waardevolle dingen weg voor eten. Maar ondanks alle hongertochten en gaarkeukens redden veel mensen de Hongerwinter niet. Hoeveel mensen er precies zijn overleden destijds, weten we nog steeds niet precies, maar het zullen er ongeveer achtduizend zijn. Het waren vooral de zwakkeren, die de oorlog niet overleefden. Jonge kinderen maar ook oudere mensen. Omdat er ook niet genoeg geld was voor hout werden veel kleine kinderen in koffers of kartonnen dozen gestopt en zo begraven.

 

Maak jouw eigen website met JouwWeb